Waarder: van drie woerden tot oprukkende Fransen | Streekmuseum Reeuwijk

Waarder
01 sep

Uit Reeuwijkse Reeks 13, juni 1999, door Monique Aalberts

Het uiterlijk van Waarder verraadt in niets dat haar geschiedenis lang, bij wijlen roerig en somtijds zeer onaangenaam is geweest. Het begon allemaal in het begin van de elfde eeuw. In die tijd was het gehele gebied -het land van Woerden- een onbegaanbaar en dus ook onbewoonbaar moerasbos, dat een schimmige grens vormde tussen Utrecht en Holland. Dit is Waarder vele malen akelig opgebroken.
In een Utrechts goederenregister uit die tijd was sprake van een graafschap Germepi. Dit graafschap omvatte het huidige Driebruggen en Waarder. Het was vanaf de 10e eeuw in bezit van het bisdom van Utrecht. Dit bisdom verpachtte het gebied, waarvan de ontginning startte in de loop van de 11e eeuw en wel met de ontginning van het gebied dat tegenwoordig Waarder heet: het Oosteinde van Waarder, het Westeinde van Waarder en het Kerverland van Waarder. Zo ontstond op het kruispunt van de korte Waarder, Kerverland, Oosteinde en Westeinde het dorp rond de kerk.
Het verhaal gaat dat tussen 1100 en 1200 drie woerden neerstreken te Kerverland van Waarder. Dit zou een teken zijn dat dit gebied een mooie, hooggelegen en dus bewoonbare plek zou zijn. Overigens heeft de naam Waarder niets van doen met deze drie woerden. Etymologisch is Waarder verwant aan Werdere: land aan het water, schiereiland.
Het precieze jaar is onbekend maar zeker is dat de ontginning van Waarde vóór 1200 is begonnen. In het algemeen wordt de tweede helft van de 12e eeuw aangehouden. Dit betekent dat Waarder tenminste 800 jaar en ten hoogste 849 jaar oud is.

Zoals gezegd, behoorde het gebied toe aan het bisdom, de bisschop van Utrecht. Hij was in de 12e eeuw de machtigste vorst. Hij voerde de scepter over de huidige provincie Utrecht, Zuid-Holland tot aan Zwammerdam, over de Veluwe, Overijssel, Drenthe en de streek tussen Vlie en Lauwers. In de loop van de 13e eeuw kwam daar echter een eind aan. Er waren andere tijden aangebroken, tijden die ook Waarder niet onberoerd lieten. Zo was aan de tijd, dat er sprake was van een centrale macht onder Karel de Grote, een einde gekomen. De graven kwam op. Zij erkenden weliswaar koning of keizer, doch beschouwden hun graafschappen voor het overige toch vooral als hun familiebezit, waarover zij als ware potentaten konden heersen. Het zal niet verbazen dat menige graaf erop uit was om zijn familiebezit te vergroten. Eén van de gevolgen van die veranderende tijden was de bemoeienis die Herman van Woerden met Waarder kreeg. Deze Herman van Woerden was een Stichts edelman, hoofd van een ministeriaal geslacht, dat de vrije heerschappij van Woerden in leen had. Van hieruit beheerste hij de Oude Rijn. Voordat deze edelman en machtig potentaat in 1296 -met succes- deel nam aan een complot om Floris V van Holland, aan wie hij zich in 1288 moest onderwerpen en daarmee Woerden aan Holland toevoegde, te vermoorden, zag hij in 1278 of daaromtrent kans de grondheerlijkheid, het patronaatsrecht en de bisschopspacht van Waarder te verwerven. Dit zou uiteindelijk leiden tot een koppeling tussen het dorpje Waarder aan de oudste ridderlijke order de johannietterorde, na 1530 ook dat een Maltezerorde genaamd. Deze geestelijke ridderorde, werd in de 12e eeuw ten tijde van de kruistochten opgericht en dankte haar naam aan haar schutspatroon: Heilige Johannes de Doper van het Hospitaal van Jeruzalem. De orde zette zich aanvankelijk in voor de verpleging van kruisvaarders en later voor de -militaire- beveiliging van Pelgrims.
Van deze orde, die was onder verdeeld in tongen, (groot)prioraten, balijen en commanderijen, maakte een familielid van Herman van Woerden waarschijnlijk deel uit. Mede hierdoor zou er een goed contact tussen de Stichtse edelman en het Catharijnenconvent, één van de balijen van de orde, te Utrecht bestaan hebben. Zo goed zelfs dat hij in 1293 het patronaatsrecht -het recht om een pastoor te benoemen- van Waarder aan de orde schonk en wel voor het zielenheil van zijn ouders en zijn vrouw. In datzelfde jaar volgde nog een schenking aan de kerk, die waarschijnlijk gewijd was aan Sint Pancras. Zo’n twee jaar later schonk hij tenslotte ook het land van Waarder met vijf hoeven aan de orde. Deze schenking vormde de basis van de uitgebreide bezittingen van de orde.
De schenking bracht de oprichting van een commanderij in Waarder voort en er wordt aangenomen dat de, thans niet meer bestaande, Hof van de Waarder ook aan de orde heeft toe gehoord. Het land van Waarder is overigens niet lang in bezit van de orde geweest. Al in 1321 gooiden de orde en de Graaf van Holland het op een akkoordje en werd land in Waarder tegen land in Woerden geruild.

De ontwikkeling van Holland was inmiddels min of meer tot staan gekomen er waren watersnoden, hongersnoden en pestepidemieën. Voor veel boeren was schraalhans keukenmeester en de Hoekse en Kabeljauwse twisten waren in aantocht. Deze twisten, tussen (groepen van) adellijke geslachten brachten voor de gewone onderzaten vooral dood en verderf als gevolg van brandschattingen en andere vormen van geweld met zich mee. Zo werd Waarder enige malen gebrandschat.
De verschillende twisten brachten niet alleen dood en verderf  in Waarder maar ook zware financiële claims. De onderzaten diende belasting te betalen: zogenaamde schilden. Het percentage dat betaald moest worden werd uitgedrukt in schildtalen. Hoeveel betaald moest worden werd bepaald door een commissie die hiertoe een onderzoek instelde: een enqueste. In 1494, bij het aantreden van Filip de Schone vond een dergelijke enqueste in Waarder plaats. De commissie, bestaande uit de schepenen Willem Claesz, Claes Willemsz en Jan Hendricx gaven -uiteraard- een zo somber mogelijk beeld:
1 van de oorsprong oorspronkelijke 41 haardsteden waren er slecht 31 overgebleven
2 van de 31 haardsteden komen er weer niet bijdragen aan het schildtalengeld
3 van de 300 mergen eygen landts (255 ha), waarover mijn in 1482 ten tijde van het overlijden van        Karel de Stoute nog beschikte, was nog maar 60 mergen over
4 Waarder was inmiddels meerdere malen gebrandschat
5 een muizenplaag had de oogst opgeslokt.
Deze problemen kwamen echter niet alleen in Waarder voor en hun sombere presentatie van de feiten zal ook wel niet veel geholpen hebben. Het uiteindelijke tarief werd in 1496 vastgesteld en bleef geldig tot 1514. In dat jaar werd Waarder trouwens wederom gebrandschat en wel door de Geldersen. Tijdens deze brandschatting werd alles door vuur verwoest, op één woning na: die van een vrouw die in het kraambed lag. Zo te zien hadden de Geldersen in tijden van oorlog nog wel enig oog voor menselijk leed.
Bij alle leed Dat Waarder trof zijn de hof van Waarder en de commanderij van de johannieterorde lang overeind gebleven. Uit een verslag van Willem van Wijnbergen, commandeur tot 1546, valt te lezen dat de commanderij omstreeks 1543 het huis, de hofsteden en 99 morgen land omvatte. Per jaar bracht dit alles in die tijd fl. 137 op. Hiervan ging fl. 30 naar Malta en fl. 20 naar Karel V. Ook toen al waren dit soort bedragen fiscaal aftrekbaar. Naast de commanderij had ook de balije nog steeds een aanzienlijk stuk grond in Waarder: 148 morgen.  Dit werd verpacht aan boeren. Tijdens de Spaanse belegering in 1594 gingen echter de kapel en de behuizing van de commanderij in vlammen op. Ook de kerk werd bij die belegering beschadigd.

Aan de commanderij kwam – na een 1635 voor een onbekend bedrag te zijn verkocht, om aan verplichting te kunnen voldoen – een einde in het rampjaar 1672.
Er was inmiddels oorlog met Engeland, Frankrijk, Keulen en Munster. In dit rampjaar vielen de Fransen ook Waarder binnen en staken onder meer Het Hof te Waarder in brand. En dat niet alleen. Als wij de “Staat van huizen, families, ampten, officiën, publyqe professiën, openbare winkelneeringe ende hantwerken”- in 1674 opgemaakt door schout en schepenen, Vermij Jongendoorn en Boerefijn –  mogen geloven, dan was het met Waarder aan het einde van de 17e eeuw slecht gesteld. Dankzij de verschillende brandschattingen en de binnenvallende Fransen werden in deze staat veel woningen als afgebrand vermeld. Van de niet verwoeste woningen werden er nog wat “gedevaliseert (in verval geraakt) en ook sonder familie aangetroffen”. In een enkele woning werd wel een gezin aangetroffen “doch levende van den armen”. In weer een andere woning leefde een weduwen met enkele kinderen, “verkoopende nu en dan een soopje nevens een kannetje bier dogh van weynich importantie”. Dit laatste was volgens schout en schepenen mede te wijten aan het feit dat het dorp onder water stond en de woning ook nog van de weg verwijderd lag. Deze weduwe, Rosenboom genaamd, probeerde ondanks barre tijden kennelijk de nering van haar overleden eerste man en diens vader voor te zetten: een Herberg waar tevens de verkiezingen voor de nieuwe Justitie plaatsvonden. Zij had er alleszins moeilijk want ze hertrouwde met een onderwijzer, die een zodanig drankprobleem had dat hij uit het dorp werd verbannen.

Waarder